Luister, ik ken uw methodes. Doorzichtig. Als iemand die een paraplu uitvouwt omdat de weerman ‘regen’ zei. Ach, ik laat mij nooit door graden en meters wenken. Ik leg granaten in buienradars. U denkt toch niet dat ik een paraplu uitsteek naar wolken in het lagedrukgebied. U staart mij aan zoals elk wezen naar mij kijkt met hersens als wratten per ongeluk van de huid naar binnen gekanteld. En god, wat worden die oud. Dansend tot heden ten dage als maanvissen in zoet water. Trots dat ze nooit kopje ondergaan. Wie kent het zout in de zee dat hun karkas moet dragen? Mollen zijn het, wroetend door mijn netwerk heen schavend aan de wanden van mijn kamers. Ik smijt niet met modder. Ik ben de laag der lagen op deze godovergoten aardbol. Ik smijt niet. Ik strijk neer als men denkt te vliegen. Het is een mooi spel. Je moet splijten als een houthakker en balanceren als een accountant. Zo vaak draaien ze om hun eigen as dat ze verstrikt raken in splinters en cijfers. Ze zweten als kastanjes boven houtskool. Af en toe steek ik een thermometer in hun mond. Tongen sissen. Ik maak ijs van hun diepvriesfilosofie. Waar teveel mensen om je heen zijn verlies je je eigen kookpunt. Mijn volk. Ik vang bommen als basketballen, scoor desnoods in eigen doel als zij slapen of wanneer zij krioelen in dit geraamte met hun te korte stropdasjes en misplaatste maatpakken. Wanneer zij aan alle kanten een kant op gaan. Aan die kanten haal ik hen in zodat ik geen leegte overhoud. Uw wereldleider
De Boekenweek ‘Waanzin’ is begonnen! Via de wedstrijd van het tijdschrift ‘Op Ruwe Planken’ kreeg ik de opdracht om een monoloog te schrijven over grootheidswaanzin. Helaas zat mijn tekst niet bij de winnaars, maar in mijn grootheidswaanzin blijvend wil ik graag de monoloog met je delen.