Elke trede deint mee wanneer ik naar beneden loop. Betonkruimels vallen in de kelder. Ik weet dat ik je wakker maak. Je verzint katachtige ogen en clownsgezichten op het houten plafond. Als ik weer boven ben, vraag je naar de wijn uit deze streek. Ik mompel ‘welterusten’ en loop naar een andere kamer. In dit huis worden wij niet oud. De ramen zijn te klein, laten de wereld gefragmenteerd binnen. Wanneer een buurvrouw zwaait, zie ik nooit haar handen. Vanuit dit huis zwaait niemand terug. De wereld draait zich rustig om zonder het dag en nacht uitvoerig tentoon te stellen.