Waar ga ik naar terug als terugkeren alleen naar mijzelf is als ik steeds een vliegengordijn ben: slierten opgetild door stromingen. Een vlieg ontsnapt. Geslachtsrijp trek ik mijn tentakels in, word een cyste keer terug naar mijn geboorte. Ik transformeer mij een ongeluk in al dat zeewater om mij heen, koraalriffen, kelpwouden en af en toe een mensenlijf dat zich sterk verhoudt tot de dood: doder kan ik mij niet voorstellen. We zweven naast elkaar op een leeftijd die ik af en toe heb. Soms word ik opgediend met een exotische saus, trek mij terug en duw mijzelf de zee in. Poliepen groeien vanuit mijn cyste opnieuw sla ik mijn tentakels uit. Een paar kwallen herkennen mij nog. Soms ben ik bang zonder hartslag, zonder dat getik in het oneindige, zonder gedachten te hebben als deze. En telkens dat teveel aan water dan land.
Telkens een parachute zijn die niet daalt in een vallei. Tussen koeien wil ik grazen met vier magen dan helemaal geen orgaan hebben. Ik verlang naar een weiland, net doen of ik een ruggengraat heb, naar een vlieg die op mij landt, klaprozen in plaats van al dat zeewier, naar de laatste baan waarin de aarde draait.
Mijn onsterfelijke kwal is vertaald en gepubliceerd in Wobby #27.